Haha, ja inderdaad...
Nu dus n extra lang stuk voor mei en Juni samen... Veel leesplezier!
Ik nam mijn borsteltje weer en begon het tweede kader schoon te maken. Ik deed het zand er weer in de zelfde volgorde af: eerst het kader, dan het glas. Bij dit schilderij zat er een breuk in het glas. Er stond weer een man op, maar het gezicht kwam me deze keer wel bekend voor. Ik bekeek het nog eens goed en dacht even na.
Ik besefte wie het was en ik schrok. Zou het kunnen? Zou het kunnen dat ik in een kajuit stond, waar hij ooit ook in had gestaan?
De man die op het schilderij stond, en ik lieg echt niet, dat was mijn favoriete kapitein. Zijn naam was niets minder dan kapitein William Kidd. Hij was een piraten-kapitein die geboren was in 1645 en opgehangen in 1701, waarbij het touw tot twee maal toe brak. Ik nam de schilderijen heel voorzichtig van de muur en borg ze op in houten bakken, die ik had meegenomen, speciaal voor de schilderijen. Ik had al geien dat ze hier aan de muur hingen, toen ik de foto van Michael had gezien.
Ik begon weer rond te kijken, naar aanwijzingen waaruit ik kon bewijze dat William Kidd werkelijk met dit schip had gevaren of meegevaren. Ik zag een kast met gebroken glas en porselein. Er stonden ook nog veel hele borden in en ook enkele duur uitziende glazen. Ik bekeek de kast van wat dichterbij en probeerde een van de schuiven voorzichtig open te maken. Het hout was droog en rot. Ik was bang dat ik de kast zou stukmaken, dus liep ik de kajuit uit, op zoek naar iemand die wat wist van oude kasten en de waarde kon schatten, of de schuif er kon uithalen, zonder de kast te beschadigen, hoewel ik dacht dat dat onmogelijk was.
Ik liep een van de archeologen tegen het lijf, toevallig die ene die ik nodig had.
Alfred was de oudste onder de archeologen en kende veel van de waarde van vondsten - je kan je wel voorstellen hoe gelukkig hij was bij het aanzicht van deze grote vondst, het schip -.
“Kan ik u helpen?”, vroeg hij.
“Ja, ik heb daar en kast die droog en rot is. Ik zou erin willen lijken of er papieren of andere aanwijzingen in zitten van mensen die vroeger met dit schip gevaren hebben. Maar ik durf hem niet goed open doen. Hij is echt heel poreus moet u weten.”
“Ik zal eens komen kijken.” Zei Alfred met zijn Duits accent en hij volgde mij naar de kajuit. Hij keek even naar de kast en voelde eraan.
“Hier kunnen we niets mee doen”, zei hij. “Te rot en daarbij is er geen enkele rede om deze kast speciaal te vinden.” Hij liep toen meteen weer weg, terug naar zijn eigen werk.
“geen enkele rede om deze kast speciaal te vinden”, zei Enora verdwaast. “Die kast is driehonderd jaar oud! En al die tijd heeft die het nooit begeven en is hij blijven rechtstaan. Dat vind ik al rede genoeg om hem speciaal te vinden.”
“Tja, wie is er nu op zoek naar een antieke kast die uit elkaar valt wanneer je hem aanraakt?”, zei ik. Ik deelde deels ook wel haar mening, maar langs de andere kant vreesde ik ook wel dat wij een van de weinige waren die hier zo over dachten. Ik draaide me terug naar de kast en keek terug naar het schijfje. Het handvat was van ijzer gemaakt, veronderstelde ik. Ik zou het eruit kunnen trekken en zo de rest van het voorste stuk van de schuif kunnen verwijderen. Maar eerst deed ik beschermende handschoenen aan tegen de splinters. Ik haalde het handvat eruit, waardoor er al een deel van het rotte hout gewoon op de grond brokkelde. Ik rolde het handvat op in een doekje en stak het in de plastieken bak die ieder van ons had meegekregen.
Ik verwijderde de rest van het hout en zag veel papieren liggen. 'Deze gaan zeker breken', dacht ik.
“Schuif er voorzichtig een plank onder en haal ze er zo uit”, zei Enora die blijkbaar van bij haar skelet mij in het oog aan het houden was. Ze was zorgvuldig de stukken bot aan het inpakken om ze in het kamp te gaan bestuderen.
Ik knikte, nam vanuit de plastiek bak een plankje, ook in plastiek, en schoof het heel nauwkeurig en voorzichtig in de schuif. Ik begon ervan te zweten. Toen ik de andere kant van de kast had bereikt, schoof ik langs de beide kanten van de plank een plaatje en daarna haalde ik alles eruit. Ik zette vooraan en achteraan nog een plaatje, zodat de papier die eerst in de kast hadden gezeten, nu in een doos lagen. Ik zette nu nog een deksel op de doos en legde het geheel in mijn plastieken bak. Ik nam me voor om deze voormiddag zo veel mogelijk te verzamelen en in de namiddag alles in het kamp te bekijken.
Ik ging op dezelfde manier te werk met de tweede schuif en daarna brak ik ook de twee onderste deuren van de kast open. Daarin trof ik twee schappen aan, vol met papieren. Het was duidelijk dat de eigenaar van dit schip, of toch van deze kajuit, kon lezen en het zou me niet verbazen als hij daarbij ook nog eens zou kunnen schrijven. Ik borg alles weer op, met dezelfde werkwijze als bij de schuiven. Deze keer kreeg ik ook hulp van Enora, die haar skelet volledig ha opgeborgen en nog extra platen was gaan halen.
Toen de kast, of wat ervan overbleef, geen papierwerk meer bevatte, brachten Enora en ik ons verzamelt materiaal naar het strand, voor het schip. Tegen de middag zouden ze met een truck, die gemaakt was om op moeilijke ondergronden te rijden, naar het kamp gebracht worden.
Enora en ik liepen weer naar onze kajuit en zochten verder naar papieren of andere geschreven dingen.
Op een gegeven moment ging ik op het bed zitten, omdat mijn voeten vermoeit waren. Natuurlijk zakte het meteen in. Maar in de plaats van op de grond te vallen, viel ik hard op een verhoging. Ik stond op en draaide me om. Ik was op een kist terechtgekomen. En niet zomaar een. Het was een zwarte kist. Uit mijn doos van mijn gereedschap haalde ik poets voor goud en zilver, omdat ik een flauw vermoede had. Ik nam ook een doekje en deed er wat poets op. Ik wreef ermee op de kist en tot Enora's stomme verbazing kwam er goud tevoorschijn.
“Een Gouden kist”, zei ik niet echt verbaast. Als het ijzer was geweest had het waarschijnlijk vol gaten gezeten. Ik wilde de kist optillen, maar deze was net iets te zwaar.
“Wil je me even een handje helpen?”, vroeg ik aan Enora.
Samen tilden we de kist op en sleurden hem naar het midden van de kajuit. Er hing een verroest slot aan, dat ik makkelijk los kreeg met een stevige klop van mijn hamer.
Ik opende de kist en zag er een groot doek in liggen. Ik voelde eraan en hij leek mij nog volledig in takt. Het was een stuk zeil. Ik nam het vast, tilde het opzij en zag zo hoe er een hoop netjes gestapelde, met lederen kaften boekjes tevoorschijn kwamen. Ik nam er eentje uit, die net als het zeil nog in perfecte staat was. Ik opende het en zag op de eerste pagina 'days written' staan. Ik was verheugt, omdat ik nu bijna zeker was dat de boekjes dagboeken waren. Ik legde het boekje terug bij de rest, vouwde het zeil zorgvuldig weer dicht en sloot de kist. Ik wilde weten hoe groot de kist was en dus nam ik mijn meetlint. Tachtig op veertig centimeter en twintig centimeter diep. Ik stopte mijn meetlint terug weg en samen met Enora tilde ik de kist naar buiten. Daar was de truck ondertussen al aangekomen en dus hielp ik met het inladen van de kisten.